Bevers en indianen
Hoe vaak hoor je vandaag nog een spreekwoord? Ze zijn in onmin geraakt en dat is jammer. Sommige spreekwoorden hebben zelfs nooit de kans gekregen er één te worden.
Hoe vaak hoor je vandaag nog een spreekwoord? Ze zijn in onmin geraakt en dat is jammer. Sommige spreekwoorden hebben zelfs nooit de kans gekregen er één te worden.
Ik krabbel recht. Ondanks het schuimrubberen matje voelen mijn knieën pijnlijk aan. Onkruid wieden op de oprit, sommige mensen vinden het rustgevend, ik behoor tot de andere soort.
Op een dag waren de middeleeuwen voorbij. Mensen kwamen op straat en juichten, eerst nog aarzelend, beducht voor een list, dan met volle overgave, er kon eindelijk ten volle geleefd worden. Het ijzeren korset van angst en bijgeloof was afgeworpen.
Wanneer er mist hangt over het land heeft de wereld iets te verbergen. Dat soort uitspraken deed mijn grootvader wanneer we bij het ochtendgloren langs de bosvijvers wandelden. Hij sprak ze uit met dezelfde nonchalance als waarmee hij zijn pijp stopte.
Aan het eind van de straat, waar rechts het bos en links de velden beginnen, staat een huis. Tien jaar geleden kwam het leeg te staan na een tragisch voorval.
Ik liep over de Kesselberg, het was nog vroeg en van waar je ook kwam, de wind zat tegen. Ik had er een voorteken in kunnen lezen, net zoals vanmorgen in de drab op de bodem van mijn koffiemok.
Op de parking van het vaccinatiecentrum is het bloedheet. Ik zet de motor af. Met mijn hand op het portier staar ik naar de taartdoos op de passagierszetel.
In de zomer van 1982 heerste het sambavoetbal over de pleintjes. De Goddelijke Kanaries grepen dan wel naast de wereldtitel, voor ons jongens van 12 waren zij de enige denkbare winnaar. Op het grasveld achter de Don Bosco kerk speelden we elke dag het wereldkampioenschap. De eindzege lag op voorhand vast.