Oefeningen

in Rusteloosheid

Een kerstverhaal over de Tweede Hoofdwet, bananenplanten en een oranje gloed

Nutswerken stond er op het sandwichbord van de gemeente. Het had veel weg van verkiezingspropaganda. De aantrekkelijke projectverantwoordelijke op de affiche liet ons weten dat het allemaal top was. Haar opgewekte boodschap was helder. De opgestoken duim liet er geen twijfel over bestaan. Het toekomstig comfort van de burger was wel wat hinder waard. De stijlvolle pumps die ze droeg moesten vermoedelijk duidelijk maken dat het aan te leggen fluisterasfalt vlak als een biljard zou worden. De gele helm en het bijpassende hesje vertelde ons dan weer dat het bovendien veilig was. Over deze communicatie was nagedacht, belastinggeld goed besteed. Meer tijd om deze boodschap van algemeen nut tot mij te laten doordringen, werd me niet gegund. Achter mij uitte enkele autobestuurders hun ongenoegen door luid en ongearticuleerd te claxonneren. Ik stak een verontschuldigende hand op en reed stapvoets verder tot aan het omleidingsbord. 15 minuten omrijden of terugdraaien, een parkeerplaats zoeken en het laatste stukje naar kantoor al wandelend afleggen. De keuze was snel gemaakt. 

Ik parkeerde de auto in de buurt van het Departement Materiaalkunde naast de aula van de Tweede Hoofdwet, beter bekend als de aula van de Tweede Wet van de Thermodynamica oftewel de aula van het Principe dat Warmte Stroomt van Nature van Warme naar Koude Gebieden en Nooit Spontaan van Koud naar Warm, al wordt die laatste benaming nog maar zelden gebezigd door het jonge volk, ondanks het feit dat zelfs deze lange versie onder de 140 karakters blijft. 

Het was koud, nat en donker. De winter had zich vastgebeten in het laatste restje herfst. Ik deed een sjaal om en zette een muts op. Twee lege lijnbussen kruisten elkaar als open schuivende gordijnen. Het decor aan de overkant van de Celestijnenlaan lag er verlaten bij. Het oplopende pad met de appelbomen en het met rijm bedekte grasveld nodigden uit tot slenteren. Wie het pad naar boven volgt, ziet aan de rechterzijde de serres van de faculteit Bio-ingenieurswetenschappen liggen. Er brandt altijd licht. In de donkere dagen rond kerst is het schijnsel op zijn sterkst. Vooral dan is het genieten, wanneer de warme oranje gloed je tegemoet lijkt te komen en de kilte als een straalkacheltje van je afblaast. De grote met condens bedekte glaspartijen waarachter het oranje licht pulseert, hebben een hypnotiserende werking. Mijn nieuwsgierigheid won het van de deugd op tijd te komen. Ik verliet de verharde weg en nam het minder bewandelde grindpad dat naast de serres liep. De kiezels knerpten onder mijn zolen als verse sneeuw. Hoe dichter ik bij de serres kwam hoe sterker de gloed. Een knus gevoel overviel me alsof ik verbonden was met iets dat buiten mezelf lag en alhoewel onbekend, vredig, vriendelijk en vertrouwd aanvoelde. Binnen, achter het glas stonden bananenplanten, de één al groter dan de andere. Sommige stonden op het punt het glazen dak op te tillen.  

witte fiets met ketting aan paal in de sneeuw

‘Kunnen we u ergens mee helpen?’ 

Achter me stonden een jongen en een meisje van rond de twintig, beide in groene overal, een gebreide muts met het universiteitslogo diep over hun oren getrokken. Hun vingers zaten onder de potaarde. 

‘Het is niet de bedoeling dat u langs hier komt,’ sprak het meisje, eerder bezorgd dan boos. 

‘Ik heb geen kwaad in zin,’ probeerde ik me nogal knullig te verantwoorden. ‘Het is gewoon …’ Ik wees naar de enorme bananenplanten. ‘Ik begrijp niet hoe jullie dat klaarspelen. Bij mij gaan ze steevast dood. Hebben jullie speciale grond, ofzo? Of komt het misschien door dat felle oranje licht?’ 

De jongen keek het meisje geamuseerd aan. Ze haalde haar schouders op. 

‘De bananenplanten zijn niet het eindproduct,’ zei de jongen. 

‘Niet?’

Hij schudde het hoofd. Ik keek naar het meisje. Ook zij schudde het hoofd.

‘Iedereen gaat er zomaar vanuit dat we hier planten kweken. Maar eigenlijk is het oranje licht het eindproduct,’ fluisterde het meisje.  

‘Het oranje licht?’ Nu was het mijn beurt om het hoofd te schudden.

een gebreide muts met het universiteitslogo diep over hun oren getrokken. 

‘De bananenplanten zijn … hoe zal ik het zeggen … genetisch verbeterd, zodat ze koude van buiten aantrekken en omzetten in een warme oranjerode gloed.’ 

‘Die oranjerode gloed wordt het hele jaar door geoogst en opgeslagen. Tegen kerst hebben we voldoende,’ vulde de jongen aan.  

‘Voldoende voor wat?’ 

‘Voor de warme kerstsfeer natuurlijk. Of dacht je dat die er elk jaar zomaar kwam?’ 

Nog voor ik mijn verbazing onder woorden kon brengen, verscheen een oudere gezette man in de deuropening van de serre. Hij droeg een rode overal en bijpassende muts. ‘Zo kan het wel weer, er rest ons nog een hoop werk.’ 

De jongen en het meisje kregen een kleur. ‘We komen eraan professor Claessens.’ 

‘U kan maar beter terug langs het hoofdpad gaan,’ zei het meisje. En even onverwacht als ze gekomen waren, verdwenen ze in de serre. 

Ik zette mijn wandeling naar kantoor verder. Net voor de bocht draaide ik me om, zag de oranje gloed in de serre fel afsteken tegen het winterlicht. Er leek dit jaar een uitzonderlijk warme kerst in de maak. 

Zin in meer?