Het grootte raam aan de voorzijde van het huis kadreert het uitzicht als een schilderij. Onveranderlijk hangt het daar, of moet ik zeggen schijnbaar onveranderlijk, want het licht (of de afname ervan) en de verglijdende seizoenen borstelen elke dag variaties van het zelfde thema. Soms zijn de verschillen subtiel, nauwelijks waarneembaar voor een jachtig mens, soms is het dag en nacht. Wie de gelegenheid had Mussée d’ Orsay te bezoeken en de schilderijenreeks van la cathédrale de Rouen van Claude Monet zag, kan er zich iets bij voorstellen. Steeds hetzelfde, altijd anders.
Er is de aanloop over velden en akkers, al dan niet doorheen laaghangende nevels, tot aan de half verborgen huizenrij aan de voet van het heuvellandschap, dan de muur van gebladerte en de zachte glooiing die wordt afgezoomd met een gekartelde rand, en ten slotte – zoals het een landschapsschilderij betaamt – heel veel lucht. Op wandelaars, schooiende kraaien en schuivende wolken na valt er weinig anders te beleven dan de seizoenen. Zelfs de vliegtuigen die zich van rechts naar links bewegen en tergend langzaam de omlijsting binnenglijden, doen dat geruisloos en zonder pretentie. Op een heldere dag scheuren ze traag vervagende littekens in het hemeldak. Een pop-up kunstwerkje. Een Jackson Pollock voor beginners. Eindeloos verglijden ze hoog boven de kruinen, traag als de wijzers van een uurwerk, ongrijpbaar als de tijd.
Sinds die dinsdag in september roept dat beeld telkens dezelfde gedachte op. – Hopelijk landen ze veilig.