Wanneer er mist hangt over het land heeft de wereld iets te verbergen. Dat soort uitspraken deed mijn grootvader wanneer we bij het ochtendgloren langs de bosvijvers wandelden. Hij sprak ze uit met dezelfde nonchalance als waarmee hij zijn pijp stopte. Het was zijn manier om een gesprek te beginnen. Natuurlijk vroeg ik hem dan wát de wereld juist te verbergen had. Hij keek me geamuseerd aan en liet een lange pauze vallen die zeker tot aan de volgende bocht duurde. Luister, zei hij dan. (Ik luisterde.) Luister je? (Ik knikte.) Wat hoor je? (Ik aarzelde.) Niets. Dat komt omdat je niet echt luistert, zei hij. Daar de wielewaal en de vink, en ginder kikkers, en dat geritsel kan een haas zijn, misschien wel een vos. Ja, dat hoor ik ook wel, zei ik met rollende ogen. Maar wát heeft de wereld juist te verbergen, drong ik aan. Daar hebben wij mensen het raden naar, antwoordde hij beslist. Maar ík denk dat de wereld ons sommige vooruitzichten wil besparen. Een mens moet niet alles wat er op hem afkomt kennen. Niemand van ons zou nog gerust slapen als we de toekomst voor ons zagen. Het klonk toen als een redelijke uitleg die ik maar half begreep. Mij leek het juist spannend om in de toekomst te kunnen kijken.
Vele jaren later wanneer mijn grootvader aan zijn laatste stukje leven begon, sakkerde hij steeds vaker over zijn falende geheugen. Als ik op bezoek kwam en we moeizaam naar de boskant van de tuin wandelden, vroeg ik hem hoe het ging. Er hangt mist in mijn hoofd, zei hij dan.