Om ze opgelucht te laten lopen
te plengen met een vol gemoed
uit ontroering of intens verdriet.
Om te huilen, te storten
ingetogen of met tuiten
boven de snijplank
in een zakdoek
schreien als een kind
of om te laten rollen,
schuddebuikend goedgezind.
En heel soms
om te balanceren
op een ooglid,
van de zwaartekracht los.
Als een lens
opgebold en troebel
verzacht het harde lijnen
mengt het water en kleur.
Want soms is er even geen nood
aan al dat helder kijken,
aan de scherpe rand
van een klare lijn.
68